Dinsdag werd bekend dat de topman van de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid - die dus mee in de cockpit zit van de coronabestrijding - een tweede negatieve beoordeling heeft gekregen. Een eerste keer was dat onder minister De Block in april, nu onder minister Vandenbroucke.
Alle leden van de COVID-commissie hebben kennis kunnen nemen van de redenen voor die eerste negatieve beoordeling en zijn dus op de hoogte van het probleem. Terecht is toen met die informatie discreet omgesprongen. In de kranten stond op 19 juni daarover wel: "Op het hoogtepunt van de coronacrisis, op 13 april, wisselde de federale overheidsdienst Volksgezondheid noodgedwongen van kapitein. (...) De FOD had in de aanloop naar de crisis enkele cruciale steken laten vallen (...) De crisis werd ook onderschat en aangepakt met een veel te klein team."
De betrokkene hervatte de dienst na nieuwjaar maar nu blijkt opnieuw dat hij niet voldoet hoewel hij mee aan de top zit van de bestrijding van corona. De vraagt rijst waarom hij zo lang opnieuw op die plaats heeft kunnen (slecht) functioneren. Naar verluidt is hij pas sedert twee weken op ziekenverlof. Heeft minister Vandenbroucke dan niet zelf actie ondernomen? Relevante vragen.
Daarom vroeg onze fractie via Kathleen Depoorter om de minister daarover te ondervragen in de commissie. De meerderheid stemde dat voorstel echter weg, hoewel - ik herhaal het - de leden van de COVID-commissie op de hoogte waren van de problemen die aanleiding gaven voor de eerste slechte evaluatie. Welk potje moet hier gedekt blijven? Waarom wordt het parlement door de meerderheid verhinderd om deze zoektocht te ondernemen?
De vraag van Frieda Gijbels om die COVID-commissie om te vormen tot een parlementaire onderzoekscommissie is daarmee nog eens met nieuwe argumenten ondersteund. Dat de minister de termijn liet verstrijken om te antwoorden op haar schriftelijke parlementaire vragen over een doorlichting van de FOD is dan wellicht ook geen toeval.