Onlangs publiceerde het Internationaal Energieagentschap (IEA) een lijvig rapport over het bereiken van een klimaatneutrale energiesector tegen 2050. Het gaat om een blauwdruk voor radicale verandering waarin het IEA stappen naar voor schuift om het doel van netto nuluitstoot te bereiken. Volgens het agentschap is het doel nog steeds haalbaar, al wordt het allesbehalve evident.

De boodschappen van het verslag zijn glashelder en scherp: na 2021 geen investeringen meer in fossiele brandstoffen, geen nieuwe gasketels meer vanaf 2025, geen nieuwe wagens met verbrandingsmotoren meer vanaf 2035, ...

Het rapport komt er in aanloop naar de klimaattop in Glasgow later dit jaar en heeft de ambitie beleidsmakers te informeren, maar ook hen met de neus op de feiten te drukken. De directeur van het IEA geeft aan dat er momenteel een grote kloof gaapt tussen retoriek en realiteit. Versta: vele beleidsmakers bewijzen lippendienst aan torenhoge ambities, maar slagen er niet of onvoldoende in om hun dure eden ook om te zetten in concrete daden.

De vraag is welke lessen we kunnen meenemen voor Europa en België, en of het scenario dat het IEA zelf naar schuift ook realistisch is.

Laat ons eerst beklemtonen dat het verslag belangrijke verdiensten heeft: het zwengelt het debat aan op een onderbouwde manier, respecteert het principe van technologie-neutraliteit en erkent ook het belang van maatwerk bij het uittekenen van een energiebeleid waarin specifieke omstandigheden worden meegenomen.

Het verslag biedt ook ruggensteun aan het vooruitgangsdenken, doordat het stevig de kaart trekt voor innovatie en Onderzoek & Ontwikkeling. Het IEA geeft aan dat maar liefst de helft van de uitstootreducties in 2050 komen van technologie die nu nog slechts in demonstratiefase zit (bijvoorbeeld inzake batterijen, waterstof, CCS, ...). Daarenboven gaat het IEA uit van een scenario van economische groei, wat voor ons cruciaal is: grote transities hebben volgens ons slechts kans op slagen in een groeiscenario.

Cruciaal is dat het rapport stellig is inzake kernenergie: de nucleaire sector levert een noodzakelijke bijdrage om netto nuluitstoot te bereiken en vormt een essentiële bouwsteen in de transitie. Voornamelijk door meer kernenergie in China, zou de energie uit kernenergie tegen 2030 met 40% toenemen en verdubbelen tegen 2050. Het rapport benadrukt ook dat levensduurverlenging van bestaande reactoren een van de meest kostenefficiënte bronnen van koolstofarme elektriciteit is. Wat dit betekent voor de Belgische kernuitstap, bespreken we hieronder.

We willen eerst analyseren wat dit voor de EU betekent. In de ontwikkelde landen is kernenergie vandaag de grootste bron van koolstofarme elektriciteit, globaal de tweede. Toch denkt het IEA dat het aandeel van kernenergie in de globale elektriciteitsmix minder dan 10% zou bedragen. Dat betekent dat niet alleen het gehele fossiele aandeel maar ook een deel van het aandeel kernenergie zou worden vervangen door hernieuwbare energie. De vraag is niet alleen of dit realistisch is. De vraag is vooral of dit niet een onderbenutting is van een kostenefficiënte en betrouwbare energiebron. Niet alleen nieuwe installaties, maar ook levensduurverlenging van bestaande vergen noodzakelijke investeringen. De Europese Commissie blijft de bal inzake kernenergie vooruit trappen in het Europese kader voor duurzame financiering. De aanhoudende onzekerheid hierover zet mogelijk een rem op investeringen in deze technologie en dat is nefast.

Er spelen nog andere bewegingen. Opgejaagd door de forse vooruitgang van de groenen in Duitsland wil kanselier Merkel nu nog sneller gaan met de reductie van CO2-uitstoot. Los van de evidente vraag hoe realistisch de doelstellingen zijn, rijst omtrent een versnelde afbouw een potentieel zeer ernstig competitiviteitsprobleem.

Waarom?

Als de EU sneller dan de anderen vooruit gaat, zal dat de prijs van olie en gas drukken omdat de (grote) Europese vraag versneld zal verminderen. Anderen (VS, China, ...) die niet zo snel willen gaan zullen van die daling kunnen profiteren en fors aan competitiviteit winnen. Voor de EU betekent dit een verlies aan groei en jobs en ook aan budgettaire ademruimte.

Een tweede aandachtspunt is de afstemming tussen het energie- en het materialenbeleid en de discussies inzake de open strategische autonomie voor de EU. Wanneer de energieproductie quasi volledig uit hernieuwbare bronnen komt, betekent dit ook dat de vraag naar kritische grondstoffen voor onder andere de productie van zonnecellen, windmolens en batterijen enorm zal toenemen. De EU heeft zelf weinig of geen van deze grondstoffen en is dus (opnieuw) afhankelijk van derde landen. We moeten toch waakzaam zijn dat we onze afhankelijkheid van olieproducerende landen niet vervangen door een nieuwe afhankelijkheid die ons geostrategisch kwetsbaar maakt. Denk aan de nood aan lithium en kobalt voor batterijtechnologie, balsahout dat massaal in windmolenwieken wordt verwerkt, de mogelijke sterke afhankelijkheid van buitenlandse groene waterstofproductie uit streken waar zonlicht en wind overvloedig voorradig en stabiele bronnen zijn ... Diezelfde stabiliteit is jammer genoeg niet altijd op geopolitiek vlak aanwezig in dezelfde streken. Ook illegale en laakbare praktijken zoals ontbossing van tropisch regenwoud om aan het nijpend tekort aan balsahout te kunnen voldoen voor de Chinese windindustrie. Of ronduit schandalige excessen op sociaal vlak in bepaalde kobaltmijnen, dreigen duurzame energietechnologie een grauw kantje te geven.

Bovendien kwamen er ook vanuit de milieubeweging kritische vragen over het aandeel van bio-energie. Voor de N-VA is dit evenzeer een pijnpunt: bij de discussie inzake hernieuwbare energie hebben wij altijd gepleit voor compatibiliteit tussen materiaal- en energiebeleid. Kort door de bocht: bossen opstoken voor energie is geen stap vooruit. De nood aan biomassa om de doelstellingen te halen, wordt echter vaak onderstreept, Te vaak om ons comfortabel bij te voelen. De Belgian 2050 pathways calculator van een aantal jaren geleden wees op de nood om zowel binnenlandse biomassaproductie als import van biomassa uit het buitenland te maximaliseren. Recent nog wees de vicevoorzitter van de Europese commissie er nog op dat zonder inzet op biomassa de nieuwe klimaatdoelstellingen niet kunnen worden gehaald.

Ten slotte zijn er nog enkele olifanten in de kamer. Het rapport is gericht op nuluitstoot tegen 2050, maar China dat momenteel verantwoordelijk is voor het leeuwenaandeel van de globale emissies, richt zijn blik op 2060. Verder valt toch ook op dat de EU soms met gespleten tong spreekt: het IEA- rapport wordt verwelkomd en bejubeld, maar de grootste lidstaat Duitsland wil voorlopig niet spreken over een kooluitstap vroeger dan 2038. Verder zijn investeringen in gas ook nog steeds in de "running" voor het label van duurzame financiering en Eurointelligence stipt terecht aan dat dus dusver slechts enkele lidstaten zoals Denemarken en Spanje zich hebben geëngageerd om af te zien nieuwe olie/gaswinning.

Ook over de groene herstelplannen van de lidstaten, die de duurzame transitie mee in de steigers moeten zetten, is het laatste woord nog niet gezegd.

De vraag is uiteraard welke impact we mogen verwachten van deze koers op de consument, ook gelinkt aan de keuzes die de federale overheid maakt in dit land. Een medewerker van het kabinet van klimaatminister Khattabi wees er bijna triomfantelijk op dat een ambitieus Europees klimaatbeleid de CO2-prijs wel eens zou kunnen opstuwen naar 129 euro per ton CO2 in 2030. Niet alleen een enorme uitdaging voor onze industrie die volop in transitie is, maar in hevig contrast met de keuze dat de kerncentrales zo snel mogelijk moeten sluiten en dat men ervan uitgaat dat tot 2,3 GW aan nieuwe gascentrales zouden kunnen worden gebouwd. Ze verschuilt zich daarbij achter wat vage doelstellingen waarbij de gascentralebouwers maar moeten aangeven hoe ze zich zullen inschrijven in klimaatneutraliteit tegen 2050. Maar zelf zet de regering daarvoor geen lijnen uit. Daarmee is deze regering ongeveer de fossielste ooit. Het contrast met wat het IEA schrijft kan bijna niet groter zijn.

Niet alleen wordt hierdoor onze elektriciteitsproductie binnenkort één van de vuilste in Europa, maar wellicht ook één van de duurste. Aan 129 euro per ton CO2 stijgt uiteraard de productiekost van elektriciteit uit gascentrales naar ongekende hoogtes. Onze burgers en bedrijven zullen niet enkel mee opdraaien voor de massale steun aan de nieuwe gascentrales, ze zien via hun energiefactuur ook nog eens de hogere productiekost van die stroom van hun bankrekening verdwijnen, die uiteraard in de elektriciteitsprijzen zullen terechtkomen.

Dat ons wagenpark moet vergroenen is voor iedereen evident, maar de keuze om eerst de stroomproductie koolstofintensiever te maken en er dan een stuk meer van te gaan gebruiken in elektrische voertuigen lijkt enkel in het land van Magritte steek te houden. Het Belgische energie- en klimaatbeleid, op scherp gesteld door groene ministers, lijkt vooral doorspekt met een tomeloze afkeer van de grootste bron van koolstofarme stroom en het omarmen van fossiel gas alsof het de energie-innovatie van het decennium is. Dat steenkool of bruinkool vervangen door gas in een aantal notoire steenkoollanden een grote stap in de goede richting is, kan je nog wel vatten. Maar een bewuste keuze om net meer CO2 te gaan uitstoten is een groen surrealisme dat zijn gelijke niet kent. De verdedigingslijn dat we zoveel mogelijk CO2 moeten uitstoten zodat anderen dat binnen het emissiehandelssysteem niet meer kunnen doen, overtuigt buiten Belgische groenen, wellicht geen enkele andere ecologist meer.

Opvallend genoeg zet deze federale overheid ook vrij consequent in op wat anderen moeten doen. Maar zelf aan de slag gaan, hoort daar niet bij. Wat je zelf doet, doe je meestal beter, gaat alvast niet op voor pakweg de Regie der Gebouwen. Die laatste laat bij monde van de bevoegde staatssecretaris alvast weten dat hij niet in zon en wind kan investeren op de federale overheidsgebouwen omdat hij geen idee heeft over de staat of oriëntatie van de gebouwen en terreinen. Blijkbaar zijn de oproepen tot verantwoordelijkheid en klimaatactie enkel gericht aan bepaalde regio's en aan andere landen, maar nooit aan de eigen regering.

Er zijn uit dit rapport dus absoluut lessen te trekken, maar uiteraard ook kritische bedenkingen te maken. Het IEA benadrukt een aantal stellingen waar we als N-VA al vele jaren op wijzen, maar bewandelt ook paden die in vraag mogen worden gesteld zoals het aandeel bio-energie en de geostrategische gevolgen van een aantal keuzes. Pertinenter is de vraag of de huidige federale regering nog ergens aansluiting kan vinden met dit rapport. De zelfverklaarde 'groenste regering ooit' marcheert immers aan een behoorlijk tempo een heel andere richting uit.