De Vlaamse toetsen. De Digisprong. De vervanging van het M-decreet door het Leersteundecreet. Geen wachtrijen voor scholen meer tijdens inschrijvingsdagen. Een inhaalbeweging voor infrastructuur. Wie minister van Onderwijs Ben Weyts vraagt naar de in zijn ogen belangrijkste verwezenlijkingen van de voorbije jaren, zet zich maar beter schrap voor de woordenstroom die volgt. Zoals het een politicus betaamt dus, zodra die de kans krijgt om met zijn beleid van de afgelopen jaren te pronken.

Maar ergens onderweg moet de onderwijsmicrobe toch ook echt overgesprongen zijn. De Dworpse minister liet eerder deze maand verstaan zijn bevoegdheid bij de volgende verkiezingen niet zomaar te willen afgeven aan de eerste de beste aasgier (lees: Vooruit). Het pateeke heeft gesmaakt, zoals hij het zelf omschrijft, en Weyts heeft honger naar meer. “Om het met een huizenhoog cliché te schetsen: het is een uitdagende bevoegdheid. Maar ik denk dat onderwijs wel nood heeft aan mensen die aan de boom schudden.”

Dat wordt u niet altijd in dank afgenomen. U heeft de afgelopen jaren heel wat verwijten naar het hoofd gekregen. Waarom dan toch nog voor een tweede termijn gaan?

Ben: “Omdat je het niet moet doen voor het applaus. Van alle stielen is politicus sowieso niet de meest populaire (lacht). En dan ook nog eens in het onderwijs, waarbij je het lot ondergaat van een nationaal voetbalcoach. Iedereen waant zich onderwijsexpert. Daardoor stel je jezelf natuurlijk erg kwetsbaar op vanaf het moment dat je effectieve maatregelen neemt. Maar het zij zo, ik vind het wel leuk om te proberen een log apparaat vooruit te trekken.”

Is dat gelukt tijdens de voorbije legislatuur?

Ben: “Ja. Ik heb bijvoorbeeld net een paar zomerscholen bezocht, en daar zag ik echt dat mijn beleid een verschil heeft gemaakt. We zijn die zomerscholen gestart in tijden van corona, om te verhinderen dat de achterstand nog groter zou worden. Maar wat begonnen is als een soort lapmiddel, is intussen uitgegroeid tot een jaarlijkse praktijk waar 16.000 leerlingen aan meedoen. Een leerkracht zei me: die eerste week van september zie ik meteen wie van mijn klas een zomerschool gevolgd heeft. Dat is het mooiste compliment dat je kan krijgen.”

Toch bleef de onderwijskwaliteit onder uw beleid achteruitgaan. Uit het laatste PIRLS-onderzoek bleek nogmaals dat Vlaamse tienjarigen in 2021 vier maanden leerachterstand hebben voor begrijpend lezen in vergelijking met 2016.

Ben: “Ook op het vlak van onderwijskwaliteit zie je het effect van je maatregelen maar na een jaar of tien. Al moet ik ook erkennen dat mijn manoeuvreerruimte vooral in de minimumdoelen zit. Die voor de tweede en derde graad secundair onderwijs hebben we in sneltempo afgerond. Nu wil ik op die consensus doorpakken.

“In september beginnen we aan de minimumdoelen voor de eerste graad secundair, maar ook eindelijk aan de essentie: het basisonderwijs. Ik wil zelfs gebruikmaken van de verlaging van de leerplicht naar vijf jaar om voor het eerst ook minimumdoelen Nederlands te formuleren voor de derde kleuterklas. En voor het lager onderwijs wil ik de minimumdoelen zo herschrijven dat de helft van de lestijd naar Nederlands en wiskunde gaat. Daarover heb ik een akkoord met de onderwijsverstrekkers.”

Gaat dat ten koste van uren wereldoriëntatie en geschiedenis?

Ben: “De lestijd is inderdaad beperkt, dus er zullen keuzes gemaakt moeten worden. Vandaar dat ik vanaf het begin al zeg: de hernieuwde focus op Nederlands en wiskunde moet het uiteindelijke resultaat van de minimumdoelen zijn. Dat is de opdracht die ik meegeef aan de ontwikkelcommissies, die de rest van de oefening moeten maken.”

Experts zoals Tim Surma en Pedro De Bruyckere hameren op het belang van meer kennisopbouw, maar dan wel voor alle vakken. Wie weet wat een aardbeving is, zal immers ook een tekst daarover beter kunnen lezen en begrijpen.

Ben: “Maar het is niet dat leerlingen plots de hele dag alleen met de vakken Nederlands en wiskunde bezig zullen zijn, hé. De helft van de lestijd moet naar rekenen en Nederlands gaan. Maar dat kan ook bijvoorbeeld door andere vakken taliger te maken. Je kan kennis over aardrijkskunde bijbrengen en intussen ook zorgen voor een versterking van het Nederlands.

“Er is trouwens niets zo gemakkelijk als zeggen wat allemaal belangrijk is, om vervolgens toe te voegen: ja maar, biologie is dat ook, hé, en in de natuur zijn en leren fietsen en veilig leren surfen op het internet, en misschien ook nog een beetje financiële vaardigheden bijbrengen en ICT-inzichten, enzovoort. Elke week lees je wel over een nieuwe maatschappelijke taak die ons onderwijs erbij zou moeten nemen. Scholen moeten bepaalde taken net weer afstoten en bij de ouders leggen.”

Wat doe je dan met kinderen van wie de ouders samen vier jobs combineren, en die dus geen tijd hebben om hun kroost nog tussendoor te leren fietsen?

Ben: (fel) “Maar zo kan onderwijs alle maatschappelijke problemen op zich nemen. Steeds meer ouders beschouwen een school als een outsource-eenheid voor opvoeding. Dat is het niet. Het zijn trouwens bij uitstek de kinderen die thuis een andere sociaaleconomische achtergrond hebben, die net het meest baat hebben bij kwalitatief hoogstaand onderwijs. Omdat zij in de praktijk thuis minder prikkels krijgen dan anderen. Hoe socialer je bent, hoe meer je zou moeten pleiten voor het hoger leggen van de lat. Zeker voor Nederlands, want dat is het vak dat alle andere vakken mogelijk maakt. Vandaar dat je ook in de derde kleuterklas die taalscreening hebt nu.”

U bedoelt de koalatest, waaruit bleek dat in scholen met veel kinderen met een andere thuistaal, een op de vier kinderen in de derde kleuterklas nood heeft aan extra taalondersteuning.

Ben: “Inderdaad. Let op: scholen doen hun stinkende best. We hebben ook extra middelen toegekend, 12 miljoen euro, om hen te helpen die kinderen bij te spijkeren. Maar sommige leerkrachten zitten nog met de handen in het haar, omdat ze vaststellen dat voor veel kinderen elke dag om half vier samen met de schoolpoort ook de poort naar het Nederlands sluit.”

Naar aanleiding van de recentste resultaten van de screening wou u ouders bestraffen die thuis niet voldoende inzetten op Nederlands. Zijn daar intussen al stappen voor gezet?

Ben: “Ik ontken niet dat dat gevoelig ligt, ook binnen de regering. Maar ik ben aan het trekken en aan het sleuren. Dat betekent niet dat ik straffend zou optreden ten opzichte van de ouders van kindjes die slecht scoren op de taalscreening. Ook niet dat ik iets heb tegen het feit dat er een andere thuistaal wordt gebruikt. Wel moeten we ouders diets proberen maken dat wanneer je het goed voorhebt met de toekomst van je kinderen, je ervoor moet zorgen dat je kind ook na de schooluren in contact komt met het Nederlands. Dat maakt van hen betere leerlingen en geeft hen dus meer kansen voor de toekomst.”

De vraag is in welke mate de overheid zich daarmee moet bemoeien.

Ben: “Als ouders hun verantwoordelijkheid ontlopen, dan moet je een handje helpen. Dat kan met een wortel, maar soms ook met een stok. Waarom zou je nog een extra schooltoelage geven aan ouders die niet in staat zijn om met de school te communiceren? Die geen woord Nederlands kunnen, en dus ook de agenda van hun kinderen, laat staan het studiemateriaal, begrijpen?”

Hoe u het nu verwoordt, kiezen ouders er bewust voor om geen Nederlands te spreken. Soms laten sociaaleconomische omstandigheden ouders gewoonweg niet toe om van Nederlands een prioriteit te maken.

Ben: “We mogen elementaire zaken ook van ouders verwachten. Ik weet dat het bon ton is om te zeggen dat de school zich moet bezighouden met het vullen van de brooddozen. Wat is het volgende? De school moet ervoor zorgen dat kinderen ook goed gekleed gaan voor diegene die het niet kunnen? Neen. Ieder zijn taak en voor het onderwijs is dat lesgeven.”

U vergeet dat armoede doorsijpelt op school. Een kind met honger kan zich moeilijker concentreren in de les. Net zoals een kind dat koud heeft, trouwens. Sociaal kwetsbare leerlingen scoren slechter op internationale proeven.

Ben: “En dus moet het onderwijs dat maar oplossen? Neen, dat is de taak van lokaal sociaal beleid. Dat vind ik ook over die discussie over de maximumfactuur in het secundair onderwijs; 8 of 9 procent kan naargelang de bevraging de schoolrekening niet betalen. Daarvoor ga je toch niet 100 procent onderwerpen aan een maximumfactuur? Dat zal alleen maar leiden tot een verschraling van de onderwijskwaliteit en het aanbod, want het zal blijken dat het tso en bso een hoger kostenplaatje hebben dan het aso. Dus zal je die opleidingen uit de markt prijzen. Of straf je alleen maar de scholen die wel de dure opleidingen aanbieden.”

Ook dit jaar zullen er weer meer klassen dan ooit zonder leerkracht zitten. Heeft u het lerarentekort onderschat?

Ben: “Absoluut niet. Ik heb al veertig maatregelen genomen tegen het lerarentekort. Maar alle sectoren zitten verlegen om arbeidskrachten, dat is nu eenmaal de maatschappelijke realiteit. En dan kan ik zeggen: dat is bij gebrek aan een federaal activeringsbeleid. Maar we moeten voort. Buslijnen worden afgeschaft, ziekenhuizen sluiten afdelingen, allemaal door personeelsgebrek. In het onderwijs hebben wij die luxe niet, dus is het tekort ook tastbaarder.

“Soms organiseren we ook zelf onze eigen miserie. Vandaar dat ik die programmatienorm heb aangepast. Tot op heden kon je gewoon een opleiding inrichten en de enige belofte waaraan je moest voldoen is dat één leerling zich inschreef. Die norm vervijfvoudigen we.”

U wil ook de lerarenopleiding hervormen. Waarom?

Ben: “Ik wil die meer afstemmen op de klas van vandaag en leerkrachten versterken om met de zorgnoden om te gaan die daar vandaag bestaan. Meer focus op die diversiteit en de praktijkcomponent, dus. Daarnaast ook daar de vaardigheden voor Nederlands en wiskunde aanscherpen. We zitten daar nu voor aan tafel met de hogescholen en universiteiten. Er staan trouwens ook nog een actieplan voor taal en een actieplan voor bso en tso op het programma.”

Maar een groot lerarenloopbaanpact, bedoeld om de job te herwaarderen, blijft uit. Begrijpt u de kritiek dat verschillende kleinere maatregelen het lerarentekort niet zullen oplossen?

Ben: “Ik vind dat wat goedkoop, de hele tijd zeggen: het is goed, maar het is too little en too late. Ik heb bovendien genoeg politieke ervaring om te weten dat als je alle onderwijspartners aan tafel zet voor een groot pact, zij al hun eisen en taboes op tafel zullen leggen, want het is dan nu of nooit. En die eisen zullen ook vorstelijk tegengesteld zijn aan de eisen van hun andere partners aan tafel. Zo organiseer je je eigen nederlaag. De ministers voor mij hebben het geprobeerd en zijn stuk voor stuk van een kale reis thuisgekomen.”

Toch is het lerarentekort nog nooit zo groot geweest als onder uw beleid. Kan u dan echt wel trots terugkijken op de maatregelen die u genomen heeft?

Ben: “Ik denk wel dat ze werken. In tegenstelling tot andere sectoren zien wij het aantal werknemers stijgen, van 189.000 onderwijspersoneelsleden in 2020 naar 208.000 vandaag. Voor het eerst zien we ook een stijging in de inschrijvingen aan de lerarenopleidingen. En we zijn erin geslaagd om een historisch hoog cijfer van zij-instromers te kunnen realiseren. Dat zijn er nu 4.700. Daarnaast kunnen vanaf dit schooljaar vanuit de bedrijfswereld ook gastleerkrachten voor de klas staan.”

Tot ongenoegen van de onderwijsvakbonden, die zeggen dat u het lerarendiploma tot een vodje papier herleidt.

Ben: “Hoe kun je in godsnaam enerzijds zeggen dat er iets aan het lerarentekort gedaan moet worden, om vervolgens te zeggen: ja, maar iemand zonder pedagogisch bekwaamheidsbewijs moeten we niet, ook al heeft die bepaalde ervaring en expertise? Als je vandaag alle werkzoekenden met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs in ons onderwijs dropt, dan hebben we nog altijd een lerarentekort. Dus hoe willen zij het dan oplossen? Door de bestaande leerkrachten te fotokopiëren?”

Met welk gevoel start u aan uw mogelijk laatste schooljaar als onderwijsminister?

Ben: “Altijd met enthousiasme en optimisme. Alles kan beter, maar ik ben er rotsvast van overtuigd dat elke maatregel die we nemen een stap vooruit is. Ik maak me geen illusies: soms zal het lang duren voor we de vruchten kunnen plukken van een maatregel, zoals bij de onderwijskwaliteit. Maar dat ontslaat ons toch niet van ze te nemen.”