Eigenlijk weten we al meer dan tien jaar dat deze doelgroep een grote kwetsbaarheid heeft. Al in 2006 wees het Vlaams Parlement in een kamerbreed aangenomen resolutie op de hoge zelfdodingscijfers bij (jonge) holebi’s. In 2014 was dezelfde alarmkreet te lezen in een resolutie die handelde over de maatschappelijke positie van transgenders. Ook het Vlaams Actieplan voor de Preventie van Zelfdoding 2012-2020 omschrijft holebi’s en transgenders als een kwetsbare groep.

Ondanks al die aanwijzingen en aansporingen bleef Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen (CD&V) altijd uiterst vaag, wanneer ik hem in het Parlement vroeg om voor die kwetsbare groep een aanvullend en omvattend specifiek preventiebeleid te ontwikkelen. Veel verder dan het samenbrengen van actoren uit het suïcidepreventiebeleid en het holebi- en transgendermiddenveld kwam het niet. Zeker een noodzakelijke eerste stap, maar absoluut ontoereikend. Cijfers uit recent onderzoek aan de UGent tonen opnieuw aan dat de vraag naar een krachtig doelgroepenbeleid meer dan terecht is. Want wat blijkt? De situatie is nog veel ernstiger dan tot nu werd aangenomen! Maar liefst 22 procent van de Vlaamse holebi’s ondernam ooit een poging tot zelfdoding. Bij transgenders is het beeld nog somberder. Waar het Vlaams Actieplan nog melding maakt van 22 procent die ooit een poging ondernamen, blijkt uit het onderzoek van de UGent en het VLESP dat dit maar liefst 37,8 procent is.

Gematigd positief

Dat Vlaanderen stappen vooruit zet in de preventie van zelfdoding, ontken ik niet. Ook de specialisten in preventie van zelfdoding zijn gematigd positief: de doelstelling om tegen 2020 een daling van het aantal zelfdodingen te realiseren met 20 procent ten opzichte van het referentiejaar 2000, lijkt haalbaar. 2017 wordt in dat opzicht een belangrijk jaar. De ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn én het werk maken van echte ketenzorg zijn nog twee ontbrekende schakels in het brede suïcidepreventiebeleid. De multidisciplinaire richtlijn moet het brede veld van medische en niet-medische deskundigen (psychiaters, huisartsen, verpleegkundigen, psychologen, …) de nodige handvatten aanreiken om tijdig de juiste diagnose te stellen bij suïcidaliteit en een aangepaste behandeling en zorgtraject voor te stellen.  Een sluitende ketenzorg moet er vervolgens voor zorgen dat er geen gaten vallen in dit zorgtraject. Vandaag stellen we immers vast dat er te vaak een kloof gaapt tussen het op punt stellen van een aangepast zorgtraject en het effectief kunnen opnemen van de voorgestelde zorg.

Doelgroepspecifiek preventiebeleid

Maar er is méér nodig. De minister moet zonder verdere aarzeling inzetten op het ontwikkelen van een preventiestrategie voor de bijzonder kwetsbare doelgroep van holebi’s en transgenders: een doelgroepspecifiek preventiebeleid als sluitstuk van een breed algemeen preventiebeleid. Ik ben ervan overtuigd dat het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) én de Vlaamse holebi- en transgenderkoepel çavaria samen over meer dan voldoende kennis beschikken om een doeltreffende preventiestrategie voor holebi’s en transgenders te ontwikkelen. De minister voorziet jaarlijks ongeveer 3 miljoen euro om uitvoering te geven aan het Vlaams Actieplan. Het is nu hoog tijd om een deel daarvan specifiek te reserveren voor het terugdringen van het aantal suïcides bij holebi’s en transgenders. De nodige expertise is in Vlaanderen ruim aanwezig. Waarop wacht de minister?