Het verbazingwekkende vonnis van een Mechelse rechter die op basis van de bestaande wetgeving het opsteken van een spandoek met het opschrift ‘stop islamisering’ bestrafte, plaatste de kwestie van de vrije meningsuiting weer in het middelpunt. Dat vonnis toont aan dat die vrijheid vandaag al door een rechter kan ingeperkt worden, maar het debat woedt in het parlement reeds sedert de installatie van de regering-De Croo.

Het federale regeerakkoord bevat passages die gaan over vrije meningsuiting. Het gaat over ‘strijd tegen (…) haatmisdrijven (ook online)’ en het sneller vervolgen daarvan. Daarnaast bedeelt de regering zich ook de orwelliaanse taak toe om ‘desinformatie en de verspreiding van fake news’ te bestrijden.

Wat is er mis met het gemakkelijker vervolgen van haatspraak? Het begrip ‘haat’ is bijzonder wazig. De duidelijke lijn om geen geweldoproepen te tolereren verruimt steeds meer tot een grijs vlak, waarin de burger niet langer weet wanneer uitgesproken en pittige verwoordingen als haat worden gekwalificeerd. Een vage strafbare zone past niet in een rechtsstaat.

Akelige cocktail

Het blijft niet bij intenties. De zelfverklaarde oerliberaal minister van Justitie Vincent Van Quickenborne wil actief werk maken van die vervolging van haatspraak. Kristof Calvo (Groen) diende daarvoor een voorstel in. Een meerderheidsresolutie wil socialemediabedrijven actief inschakelen bij het ‘zuiveren’ van berichten op hun platformen. Volgens minister van Defensie Ludivine Dedonder (PS) voedt de N-VA al jaren ‘la haine de l'autre’. En premier Alexander De Croo (Open VLD) vond vorige week onbestaande strafwetgeving uit met de bewering dat ‘het ophitsen tot onverdraagzaamheid ten opzichte van mensen, op basis van hun afkomst of religie en tegenwoordig zelfs omdat ze bijvoorbeeld viroloog zijn, strafbaar is’. Dit pakket vormt een akelige cocktail.

Het is geen toeval dat het ‘vrije Westen’ in 1948 bij de debatten in de VN over de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens de pogingen van het Sovjetblok om de term ‘haatbestrijding’ op te nemen met succes tegenwerkte. In 1966 lukte het Sovjetblok wel in dat opzet, toen het woord ‘hatred’ in het Internationaal Verdrag over Burger- en Politieke Rechten kroop. De Amerikaanse delegatie waarschuwde ervoor dat het ‘kan worden misbruikt door totalitaire staten om alle andere artikelen van nul en generlei waarde te maken'.

Moraliteit

De Australische vertegenwoordiger stelde terecht dat ‘burgers niet bij wet tot moraliteit kunnen worden gebracht’. De 19 tegenstemmers, waaronder de VS, Australië, Canada, België en Nederland, moesten buigen voor de door de Sovjet-Unie geleide meerderheid. Zo verscheen de strijd tegen haat in de internationale teksten, om er niet meer uit te verdwijnen. De Sovjet-Unie verdween, maar de erfenis niet.

Het Grondwettelijk Hof geeft bij de interpretatie van ‘onze’ wet aan dat ‘aanzetten tot haat’ pas strafbaar is als een duidelijke intentie kan bewezen worden. Dat rechtscollege is erg terughoudend om het weinig vatbare begrip ‘haat’ zomaar als criterium te hanteren.

‘Aanzetten tot haat’ is strafbaar, maar ‘haat’ niet. Het is dus verboden aan te zetten tot iets wat niet verboden is. Begrijpe wie kan. Logisch dat haat niet verboden is. Hoe verbied je gevoelens? Haat wordt in de context van bestraffing dan ook bijna altijd gebruikt in combinatie met geweld of discriminatie, omdat het probleem niet zit in het gevoel van haat maar in bepaalde daadwerkelijke handelingen.

Viroloog

Wie in het openbaar zegt katholieken te haten en oproept om de televisie uit te schakelen wanneer een pastoor op het scherm verschijnt, zet publiek aan tot een gedrag ingegeven door haat op basis van een religieuze gezindheid met de intentie de pastoor te schaden. Dat lijkt verdacht dicht aan te schurken bij wat een creatieve rechter tot een veroordeling zou kunnen verleiden. Ik neem aan dat we dat niet willen bestraffen, ook niet wanneer die pastoor een imam zou zijn, een communist, een homo, een flamingant of een viroloog?

Door ‘aanzetten tot haat’ strafbaar te stellen, begaf de wetgever zich op het te gladde terrein van de gedachtecontrole. Daarom moet de strafwet zo aangepast worden dat haatspraak slechts vervolgd kan worden wegens het gedrag waartoe wordt opgeroepen. De wet moet expliciet aangeven welk gedrag strafrechtelijk beteugeld wordt. Haat die aanzet tot geweld is een rode lijn, niet omwille van het onduidelijke begrip haat maar wegens het tastbare gevaar van geweld. Zo vermijden we dat intentieprocessen worden gevoerd. We weten intussen dat het niet gaat over een louter theoretische bekommernis.

Ik hou van houden van en haat haten. Aanzetten tot haat bij wet verbieden lijkt me echter even onzinnig als aanzetten tot liefde bij wet verplichten.