Reeds enkele dagen bestaat er ophef over de behandeling van zeven minderjarigen die op een koude zaterdagavond door de politie op heterdaad betrapt werden op een zogenaamd ‘lockdownfeestje’. De minderjarigen werden verhoord door agenten, heel de nacht vastgehouden en nadien per direct voorgeleid voor de jeugdrechter te Antwerpen. De jeugdrechter veroordeelde de jongeren, tussen de 14 en 15 jaar oud, tot een maand huisarrest en werkstraffen van 20 tot 40 uur. Pas in de loop van zondag waren de ‘vlegels’ weer op (relatief) vrije voeten.

Lockdownfeestjes…

Dit voorbeeld illustreert perfect dat het dringend tijd is voor een grondige reflectie over hoe onze rechtsstaat onder druk staat. Handhaving van de coronamaatregelen is belangrijk, maar dit moet steeds op een proportionele manier gebeuren. Een echt lockdownfeestje met tientallen – veelal meerderjarige – personen in een bar of appartement, dat honderden mensen bijwonen, is nog iets anders dan een rustige bijeenkomst van zeven tieners. In Brussel hebben we al meermaals kunnen aanschouwen dat bij de echte feestjes de feestvierders de verbaliserende politieagenten gewoonweg omverliepen en ontsnapten of dat een diffuse tolerantiegrens geldt bij betogingen, die bovendien al te vaak compleet uit de hand lopen. Relschoppers of onruststokers zijn vaak dezelfde dag nog op vrije voeten. Soms geven ze zelf aan dat dit gebeurt op expliciet burgemeestersbevel.

Anderzijds werd een betoging tegen de coronamaatregelen met alle mogelijke middelen bestreden. Dit geeft minstens de indruk van een onevenwichtig, ja, soms zelfs willekeurig beleid. We zien we dat onze samenleving snakt naar een normalisering en vermenselijking van het beleid. Iedereen gelijk voor de wet. Hierbij doet het feit dat de coronamaatregelen bij ministeriële besluiten werden uitgevaardigd, geen goed aan de duidelijkheid en de transparantie van deze regels. Aan wetten gaan immers parlementaire debatten vooraf, begeleid door memories van toelichting, waardoor de draagwijdte en het toepassingsgebied van een wet per definitie al beter doordacht is dan bij de ministeriële oekazes. Ik meen dan ook dat terughoudendheid af en toe op zijn plaats is: nulla poena sine lega certa.

En avondklokken

In Nederland werd de avondklok vanaf 21 uur juridisch aangevochten. Het gerechtshof in Den Haag buigt zich over de vraag of een avondklok nog proportioneel is en al dan niet een inbreuk is op het recht op bewegingsvrijheid van burgers. De kortgedingrechter had op 16 februari alvast geoordeeld van wel en bevolen dat de avondklok onmiddellijk moest opgeheven worden.

In België lijkt de avondklok intussen de normale gang van zaken. Nochtans is een avondklok niet normaal. Ik stel mij dan ook ernstige vragen bij deze maatregel en haar juridische basis. Het feit dat hij intussen al bijna vier maanden van kracht is, is volgens mij in tegenspraak met de wet op de civiele veiligheid van 2007, die bedoeld was voor zeer tijdelijke en kortstondige maatregelen.

Geen afdoende motivering

In Brussel is er bovendien sprake van een verstrengde avondklok, van 22 tot 6 uur, die tot minstens 1 maart van kracht blijft. Die Brusselse avondklok gaat dus nog twee uur vroeger in dan de federale avondklok. Deze vervroegde avondklok wordt evenwel niet onderbouwd door een studie of evaluatie om de concrete impact ervan aan te tonen, noch is er sprake van een afdoende motivering. Bij de invoering van de maatregel in oktober was het nog mogelijk om te stellen dat de cijfers in Brussel slechter waren en dat er dus een strengere aanpak nodig was, maar vandaag ligt dat minder voor de hand.

Ik roep de federale en Brusselse regering dan ook op om hun besluiten te motiveren, te onderbouwen en te evalueren. Als de avondklok na 1 maart nog steeds van kracht blijft en de sanitaire situatie stabiel blijft, pleit ik er minstens voor om de Brusselse avondklok gelijk te stemmen met de federale avondklok. Ten gronde moeten deze debatten in het parlement worden gevoerd. De coronapandemie maakt vele slachtoffers, laten we minstens onze rechtstaat vrijwaren.