Termijn tussen feiten en eerste verschijning veel te lang

In Limburg en Henegouwen bijvoorbeeld organiseren de rechtbanken van eerste aanleg een zitting per week voor snelrecht. In Gent houdt men een snelrechtzitting per twee weken. Andere rechtbanken houden een snelrechtzitting per maand. De Franstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel heeft de intentie om een tot twee snelrechtzittingen per week te houden, maar ziet de eerste verschijning in de praktijk vaak pas na twee maanden gebeuren. In Namen is er dan weer een zitting per maand voor zaken met feiten die maximaal zes maanden oud zijn. De rechtbank van Antwerpen stelt dan weer dat de rechtbank korte behandelingstermijnen heeft waardoor snelrecht enkel wordt ingezet bij themazittingen.
 
“De goede intenties zijn dus zeker aanwezig op de rechtbanken”, erkent Van Vaerenbergh. “Maar de termijn tussen de feiten en de eerste verschijning zijn veel te lang, hoewel het gaat om zeer eenvoudige zaken. De behandeling van de zaak ten gronde en de eventuele uitspraak door de rechtbank komt dan vaak nog maanden later, zeker als advocaten om uitstel vragen. Kortom, het snelrecht bestaat in de praktijk niet. De minister beweert er wel op in te zetten, maar zonder een eenvormige procedure en versterking van de snelrechtkamers lukt dat niet.”

Uitspraak binnen twee weken 

Met een wetsvoorstel wil Van Vaerenbergh daar komaf mee maken. Ze vraagt dat er duidelijke termijnen komen. “De eerste verschijning zou binnen vier tot zeven dagen moeten gebeuren en de uitspraak van de zaak hoort onmiddellijk op de eerste zitting volgen, of na beraad binnen de vijf dagen. Wordt de zaak toch uitgesteld? Dan kan de rechtbank de zaak in beraad nemen tot na vijftien dagen zodat een uitspraak alsnog snel volgt”, legt Van Vaerenbergh uit.
 
De snelrechtprocedure kan enkel voor bepaalde zaken worden toegepast. Het betreft vooral feiten van (gauw)diefstal, drugs en weerspannigheid en geweld tegen de politie. Kortom zaken met een eenvoudige bewijslast of waar er sprake is van een bekentenis van de dader. “Zoiets zou per definitie toch afgehandeld moeten worden op 14 dagen tijd”, vindt Van Vaerenbergh.

Maar ze haalt nog een pijnpunt aan: “Na de uitspraak komt natuurlijk de strafuitvoering. En daar knelt het schoentje nog steeds door de overbevolking in onze gevangenissen, eveneens een verdienste van het beleid van minister Van Quickenborne.”