Onder de huidige federale regering zijn de hogere uitkeringen er gekomen, maar zijn de compenserende maatregelen en de hervormingen achterwege gebleven. Daardoor is de vergrijzingskost nog verder toegenomen: de Europese Commissie heeft recent berekend dat de in 2021 en 2022 genomen pensioenmaatregelen van de federale regering de vergrijzingsfactuur op lange termijn met 1,2 procent van het bbp doen stijgen. Dat terwijl het regeerakkoord, alsook de engagementen naar de Europese Commissie in het Belgisch herstel- en veerkrachtplan, voorzagen dat er maatregelen zouden genomen worden om de financiële houdbaarheid van onze pensioenen te verbeteren.

Vergrijzingskosten straks 26 procent van bbp

Ook na 2024 zullen de vergrijzingskosten verder blijven toenemen: de Vergrijzingscommissie verwacht een verdere stijging van de vergrijzingsuitgaven (20 procent van het bbp in 2024, 24 procent van het bbp in 2050). Bovendien houden deze prognoses rekening met een aanhoudende jaarlijkse groei van het bbp met gemiddeld 1,3 procent per jaar en een gemiddelde productiviteitsgroei van 1,2 procent per jaar. Die economische groeidoelstellingen zijn uitdagend, zeker wet betreft de productiviteitsgroei. Alternatieve berekeningsscenario’s, met een gemiddelde productiviteitsgroei van 1 procent per jaar, doen de vergrijzingskosten tegen 2050 stijgen naar 26 procent van het bbp. De naakte cijfers spreken voor zich. Toch is het volgens het ABVV een populaire misvatting dat de Belgische pensioenuitgaven extreem hoog liggen. 

Overheid past alsmaar meer bij

Vergeet ook niet, we hebben naast het hoogste begrotingstekort van Europa ook de tweede hoogste overheidsuitgaven vandaag. Toch wordt slechts zo’n 55 procent van de inkomsten nog gedekt door sociale bijdragen. De overheid past al decennia bij, maar dat deel wordt natuurlijk steeds groter. Bij de start van de regering-De Croo werd beslist om de tekorten in de sociale zekerheid voor onbepaalde duur te verlengen, zonder na te denken over hoe we onze sociale zekerheid betaalbaar willen houden. 

Gelijkgestelde periodes

Het ABVV ziet de oplossing in het laten dragen van de lasten door de vermogens en de bedrijven. Bij de berekening van de pensioenen van de zelfstandigen wordt vaak vergeten dat die laatste significant minder gebruik maken van gelijkgestelde periodes, periodes zonder tewerkstelling die gelijkgesteld worden met perioden van tewerkstelling en zo ook meetellen in de pensioenberekening: bij zelfstandigen bedraagt de verhouding tussen het aantal jaren pensioenopbouw en het aantal jaren effectieve tewerkstelling bij mannen 40/39, bij vrouwen 18/17. In schril contrast constateren we het aanzienlijk aandeel gelijkgestelde periodes bij werknemers, met een respectievelijke verhouding van 44/30 en 30/19. 

Amper 3 landen met vermogensbelasting

Vandaag zijn er trouwens nog maar drie OESO-landen die een vermogensbelasting toepassen, die landen halen daar gemiddeld 0,18 % bbp uit, wat voor België overeen zou komen met 1 miljard. Ter herinnering: de publieke uitgaven voor de pensioenen gaan jaarlijks al boven de 50 miljard. 

Rechtvaardig? 

Het ABVV pleit voor een pensioenstelsel dat rechtvaardig is. Wel, wij ook. Maar het louter verhogen van uitkeringen maakt een pensioensysteem nog niet rechtvaardig. Wat wel? Hervormingen om de tweede pensioenpijler te veralgemenen, het nader bij elkaar brengen van de verschillende pensioenstelsels, het inperken van de gelijkgestelde periodes (het pensioen moet meer in balans gebracht worden met de effectief gewerkte jaren). Het zijn dé uitdagingen voor een volgende regering.