Volgens Van der Donckt heeft dat alles te maken met de discussie rond de gelijkgestelde periodes. “Het klassieke overbruggingsrecht wordt, in tegenstelling tot de werkloosheidsverzekering, niet gelijkgesteld. Nochtans zijn het beiden sociale verzekeringen gedekt door sociale bijdragen.”

Groot contrast tussen pensioenopbouw en effectieve tewerkstelling

Een studie van het Federaal Planbureau uit 2016 toont aan dat er bij werknemers een groot contrast bestaat tussen het aantal jaren pensioenopbouw en het aantal jaren effectieve tewerkstelling. Bij mannen resulteert dit in de verhouding 44/30, bij vrouwen in de verhouding 30/19. Bij werknemers worden er gemiddeld 11 (vrouwen) tot 14 (mannen) loopbaanjaren pensioenrechten opgebouwd zonder dat er sprake is van tewerkstelling. Dezelfde studie analyseert ook gelijkgestelde periodes bij zelfstandigen. De verhouding tussen het aantal jaren pensioenopbouw en het aantal jaren effectieve tewerkstelling ligt daar helemaal anders: 40/39 bij mannen, 18/17 bij vrouwen. Een verwaarloosbaar verschil, in schril contrast met het aanzienlijk aandeel gelijkgestelde periodes bij werknemers.

“We zouden kunnen stellen dat op vandaag het werknemersstelsel doorgeslagen is inzake gelijkgestelde jaren pensioenopbouw en dat het bij zelfstandigen misschien te rigide is. Het lijkt er echter niet op dat de minister van Pensioenen een billijke en harmoniserende hervorming plant waarbij het aandeel van de effectief gewerkte jaren wordt versterkt en de impact van gelijkgestelde jaren wordt afgebouwd in de pensioenopbouw”, besluit Van der Donckt.