Unia ‘creëert het beeld dat niet iedereen op dezelfde manier wordt behandeld’, het ‘ondergraaft de legitimiteit van de eigen instelling’. Aan het woord is Bart Somers (Open Vld), die straks namens de Vlaamse Regering uit Unia stapt en een eigen mensenrechteninstituut opricht. In 2017 begreep hij al het probleem, toen Unia een liberaal Brussels schepen van etnocentrisme beschuldigde, omdat die weigerde huwelijken te sluiten waarbij de bruid omwille van haar geloofsovertuiging zijn hand niet wilde schudden.

Het is maar één voorbeeld in een lange rij, waarbij Unia steeds opnieuw dezelfde thema’s uitpikt in publieke debatten, steeds opnieuw dezelfde groepen in de samenleving bevoordeelt. Linkse partijen ontkennen die kritiek en willen net een instelling die hun ideologische agenda uitvoert. Maar begrijpen zij wel de gevolgen? ‘Zo bouw je geen draagvlak voor een samenleving’, zei diezelfde Bart Somers vijf jaar geleden. Inderdaad. Unia bouwt niet, het breekt af. Het verenigt niet, het verdeelt. Het creëert geen draagvlak voor mensenrechten, het ondergraaft ze.

Is dat activisme eigen aan mensenrechten, of ligt het aan Unia zelf? In een recente studie schrijven Jogchum Vrielink, Elke Cloots en Stefan Sottiaux dat ‘gelijkheidsorganen’ van het type Unia ‘per definitie “partijdig”’ zijn, en ‘aan de zijde van de (mogelijke) slachtoffers’ staan, dat hun optreden ‘tot wantrouwen kan leiden met betrekking tot hun motieven en legitimiteit’. Waarom? Omdat Unia zélf moet kiezen welke zaken het behandelt, op basis van wat het ‘nuttig acht’. Maar ‘nuttig’, vanuit welke agenda? Unia kan ook naar de rechter stappen namens het slachtoffer. Maar wie bepaalt wie slachtoffer is? Van de zes keer dat Unia in al die jaren zelf naar de rechter stapte onder het Vlaamse Gelijke Kansendecreet, bleek er bij twee zaken géén sprake te zijn van discriminatie. Hier heeft een ‘onafhankelijk’ centrum met belastinggeld dus het leven van onschuldige burgers zuur gemaakt.

Neutraliteit

Hoe vaak zou Unia ‘bemiddeld’ hebben namens een slachtoffer dat er eigenlijk geen is? Of een onschuldige zaakvoerder met een mogelijke rechtszaak bang gemaakt? We weten het niet. Toen voormalig minister van Gelijke Kansen Liesbeth Homans vragen stelde bij de neutraliteit van Unia, weigerde het centrum botweg elke inzage in hun databank, of elke medewerking aan een doorlichting.

Moeten we dan maar de mensenrechten aan de kant gooien? Natuurlijk niet. Artikel 1 van onze partijstatuten laat het ook niet toe. Maar wat is het alternatief? Het ‘Vlaamse Mensenrechteninstituut’ dat Unia zal vervangen is volgens de rechtse oppositie een super-Unia, volgens de linkse een mager, tandeloos beestje. Een van beide zal zijn woorden moeten inslikken, en wellicht zelfs allebei. Het VMRI is niet de karikatuur die ervan wordt gemaakt.

Allereerst is het VMRI neutraal en onpartijdig. Het maakt geen onderscheid tussen ‘nuttige’ klachten en andere, en werkt met ‘vermeende’ slachtoffers en ‘vermeende’ daders. Als de neutrale bemiddeling niet slaagt kunnen beide partijen in een geschillenkamer openlijk hun verhaal doen, waarna het VMRI op transparante wijze een oordeel zal vellen. Elke burger zal dit kunnen bijwonen. Gedaan met achterkameractivisme.

Middenveld

De gevelde oordelen zijn niet-bindend, maar het Nederlandse voorbeeld toont dat ze wél gevolgd worden. Hoe vaak hebben we het voorbije jaar vanuit het middenveld niet horen roepen dat het VMRI een ‘stok’ nodig heeft om te kunnen slaan? Dat het naar de rechter moet kunnen stappen in individuele gevallen, zoals Unia? Daarachter schuilt een beeld van de Vlaming als inherent racistisch, als van nature onhandelbaar, die door Vadertje Staat met harde hand moet worden opgevoed. Waar is de tijd dat de linkerzijde tegen de autoritaire staat protesteerde?

Wij hebben vertrouwen in de Vlaming, én in het VMRI. We citeren de oprichtingsteksten: om elke schijn van partijdigheid weg te nemen ‘wordt ervoor gekozen om het VMRI niet daarnaast nog de bevoegdheid te geven in rechte op te treden namens een slachtoffer van discriminatie. Deze fundamentele keuze is ook verbonden met de bestaansreden van het nieuw op te richten VMRI.’ Enkel wanneer de samenleving als geheel – en dus niet één enkel individu of één enkele groep – in gevaar is, beschikt het VMRI over een ‘vorderingsrecht’ (zoals trouwens elke gelijkaardige instelling met rechtspersoonlijkheid), en kan het naar de rechter stappen, zolang het niet ten koste gaat van de eigen neutraliteit. Die terughoudendheid staat in de oprichtingsteksten vastgebeiteld.

En terecht. In Nederland blijkt dat er in twee derde van de oordelen géén sprake is van discriminatie. Bij meer dan honderd mensen, gaande van bedrijfsleiders tot taxichauffeurs, bevestigde de Nederlandse geschillenkamer hun onschuld. Net zo zal het VMRI dienen als dam tegen de vele vaak ongegronde klachten onder de door Unia eindeloos uitgebreide noemer van ‘discriminatie’.

Religie voor onze tijd

Dat is immers een andere verschijningsvorm van het activisme: de neiging om in alles discriminatie te zien of alles te ‘vermensenrechterlijken’. Het is geen toeval dat Mark Elchardus het in zijn recente magnum opus heeft over een ‘losgeslagen mensenrechtenretoriek’. Mensenrechten worden meer en meer een ‘religie voor onze tijd’, die zich meer en meer mengen in elk detail van ons dagelijks leven. En dat terwijl de mensenrechten in 1948 net bedoeld waren om burgers te beschermen tegen de almachtige staat.

Sinds de jaren ’80 worden mensenrechten echter uiteengerukt door een eindeloze proliferatie van overgesubsidieerde mensenrechtenclubs die elk ‘hun’ recht als absoluut zien. Het verklaart de vele mensenrechteninstellingen en koterijen die op federaal niveau elkaar opstoken. Het VMRI daarentegen vertrekt vanuit de sobere terughoudendheid dat mensenrechten één en ondeelbaar zijn, dat ze een intern evenwicht bezitten dat we in stand moeten houden, én dat niet alles een mensenrecht is. Mensenrechten zijn er om de burger, ‘begiftigd met verstand en geweten’ in alle vrijheid fundamentele en maatschappelijke keuzes te laten maken, niet om die zelf te maken vanuit een of andere verheven positie. Daarmee nemen we afscheid van Unia en keren we terug naar de basis, naar de eenheid en evenwicht zoals die in 1948 vastgelegd is, in de hoop dat het deze keer beter gaat.