De media besteedden veel aandacht aan ‘De stemming’, het onderzoek dat het ongenoegen in kaart brengt dat de beruchte kloof tussen Dorps- en Wetstraat slaat. We moeten – alweer – lessen trekken. Wat mij betreft zou één remedie al enorm helpen, maar de pil die ik voorschrijf smaakt best wel bitter.

Het parlement mag sedert enige tijd niet klagen over een gebrek aan belangstelling. Mooi is dat, want van de drie machten verwerd de wetgevende, die van oorsprong eerste zijner gelijken, tot kneusje. Spijtig genoeg betreft die aandacht evenwel het vermoeden – volgens velen de vaststelling – van onbeschaamd gegraai, gesjoemel en zelfverrijking. Fraai is anders, want het betreft dus een kroonjuweel van ons democratisch bestel.

Wie de zaken objectief bekijkt, fronst toch wel wat wenkbrauwen. De voorbij decennia schroefden de Kamerleden terecht aardig wat van hun privileges serieus terug, wat tot de ogenschijnlijk bizarre vaststelling leidt dat de kritiek toeneemt naarmate daar minder aanleiding toe lijkt te zijn. De gegronde aandacht die de media eraan besteden verklaart de toegenomen belangstelling, de soms scheve framing mede de regelrechte afkeer die groeit.

Hoewel de Kamerleden hun pensioenregeling verstrengden in 2013 – in 2017 werd dat werk voortgezet –, gaat zowat alle aandacht naar de beruchte 20 procent boven het Wijninckx-plafond. Dat losse eindje betreft in de praktijk haast uitsluitend de huidige gepensioneerden en de uitdovende groep die nog een stuk pensioen opbouwde vóór 2013. Ik vermoed dat het een zoenoffer was om de tegenwringers over de brug te krijgen. Resultaat: het lijkt alsof de Kamerleden zich in 2013 trakteerden op een extra, terwijl er juist een einde werd gemaakt aan de grootste excessen. Wie alleen de krantenkoppen leest en de prentjes bekijkt, moet evenwel de indruk opdoen dat het met die volksvertegenwoordigers van kwaad naar erger gaat.

Er zijn redenen om aan te nemen dat het ongenoegen niet eens echt over de verloning gaat. Merkt iemand grote maatschappelijke verontwaardiging over de inkomens van artsen-specialisten, beroepsvoetballers, directieleden van grote bedrijven, advocaten, influencers op sociale media, zangers of showbizzvedetten? Wanneer die wat succesrijk zijn, stellen ze een Kamerlid qua inkomen nochtans ruim in de schaduw.

“Ja, maar die worden niet uit de belastingpot betaald”, klinkt het dan. Dat klopt niet eens helemaal, maar bovendien mag ik hopen dat we wel vasthouden aan het principe dat volksvertegenwoordigers niet vergoed worden via privékanalen. De echte reden waarom die veel hogere inkomsten weinig weerstand oproepen, lijkt me dat de burger vindt dat die groepen wel waar leveren voor hun geld en een Kamerlid niet.

Daarbij speelt een verkeerde perceptie van wat een Kamerlid doet, want in vele – niet alle – gevallen kan die niet verweten worden weinig uren te kloppen. Dat die er dikwijls niet in slaagt te doen wat ‘het volk’ verwacht, een veel gehoord verwijt, volgt natuurlijk uit het feit dat die wensen van ‘het volk’ niet eenduidig zijn en niet zelden elkaar uitsluiten. Het beeld van een eensgezind kiezerskorps dat weet welke richting het uit moet, met daartegenover een samenklittende politieke elite die dat verhindert, staat erg ver van de realiteit.

Beloftes

Een andere reden waarom een politicus dikwijls niet doet wat hij/zij belooft, wordt weinig belicht. Die kloof tussen realisatie en belofte kan het gevolg zijn van povere realisaties, maar natuurlijk ook van buitensporige beloftes. Politici wekken graag de indruk oplossingenmachines te zijn. Noem een probleem en ‘de’ politiek belooft het op te lossen. Kiezers geloven dat ook erg graag en worden vervolgens boos wanneer die oplossing niet volgt. Die kloof is dikwijls minder te wijten aan ‘niet willen’ dan aan ‘niet kunnen’.

Vanwaar die cultus van de politiek als oplossingenmachine voor alle problemen? De volksmond kent het aloude mechanisme: ‘Veel beloven en weinig geven, doet zotten in vreugde leven.’ Politici merken dat ze meer succes boeken als verkoper van die illusie dan door bescheiden te erkennen waar de impact van het beleid eindigt. Hier ligt trouwens ook een groot stuk van de verklaring voor de buitensporige overheidstekorten. Liever geld uitgeven dat er niet is dan zeggen dat de centen op zijn, want het eerste lokt applaus uit, het tweede boegeroep en onbegrip.

‘In vreugde leven’ en ‘applaus uitlokken’, maar natuurlijk slechts tot blijkt dat het niet lukt en de centenlimiet echt bereikt is. Dan volgt de frustratie. Het beleid kan veel, niet alles. Eigenlijk beseft iedereen dat, maar het blijkt zo’n moeilijke boodschap in concrete situaties. Er bestaat een mooi algoritme: A) is er een probleem?; B) moet de overheid het oplossen?; C) lost het voorstel het probleem op?; D) weegt de oplossing op tegen de negatieve effecten? Pas na viermaal ja hoort er actie te volgen. Maar als handelaars in simplismen op winst worden gepeild, durft men goed klinkende illusies zelden te doorprikken. Toch horen politici te doen wat ze beloven nadat ze beloofd hebben wat ze kunnen doen. Dat tweede luik verdient meer voorpagina’s.