De euro kwam tot stand in het kraambed van de Duitse eenmaking in het begin van de jaren 1990. Vooral de Franse elite taxeerde de wederopstanding van de Duitse reus in het centrum van Europa als onaanvaardbaar tenzij dat Duitsland in een groter Europees beleidsgeheel kon ingekapseld worden. Het opgeven van de hegemonie in Europa van de Duitse mark en de Duitse Bundesbank vormde de prijs die toenmalig kanselier Helmut Kohl diende te betalen om vooral van Parijs fiat voor de Duitse eenmaking te bekomen.

Dat de monetaire unie en de eenheidsmunt geboren werden vanuit een puur politieke redenering reflecteerde zich in de vele onvolkomenheden die het eurohuis van bij de aanvang kenmerkten. Achteraf bekeken mag het zelfs verwonderlijk heten dat het tot tien jaar na de start van de monetaire unie duurde eer er een ernstige, zeg maar existentiële eurocrisis uitbarstte. Dat gebeurde in 2009 en de gevolgen daarvan sleuren we ook vandaag nog altijd met ons mee.

Tijdens en direct na die zware eurocrisis kwamen diverse verbeteringen aan dat eurohuis tot stand. De bankenunie zag het levenslicht met Europese toezichts- en resolutiemechanismen voor het bankwezen. De noodzakelijke Europese depositogarantie ontbreekt nog, net als ernstige stappen in de richting van een kapitaalmarktenunie. Tevens dringt zich een verscherping van het toezicht op de begrotings- en schuldproblematiek van de lidstaten op, net als een verdere ernstige sanering van de financiële sector in Zuid Europa.

Waar het ook nog aan ontbreekt, is voldoende besef wat het betekent voor de individuele lidstaten van de monetaire unie om tot een monetaire unie te behoren. De vereisten voor het nationale beleid veranderen drastisch eens men toegetreden is tot een monetaire unie. Zeker omwille van het zeer open karakter van de economie van de meeste eurolidstaten vallen die vereisten niet te onderschatten. Het is verkeerd te denken dat die beleidsvereisten ingegeven worden door een bepaalde economische ideologie. Neen, zij vloeien voort uit het lidmaatschap van die monetaire unie op zich. Ziet men om bijvoorbeeld ideologische redenen die beleidsconsequenties niet zitten dan is er maar één oplossing, nl. uit die monetaire unie wegblijven.

Toetreding tot een monetaire betekent dat men twee klassieke instrumenten van economisch beleid uit handen geeft. Een eurolidstaat kan niet meer devalueren (of revalueren) tegenover de andere lidstaten van de club. Vermits voor de meeste eurolanden de andere eurolidstaten de belangrijkste handelspartners zijn, betekent dit dat een klassiek instrument om een verlies aan concurrentievermogen te herstellen, nl. een devaluatie van de nationale munt, niet meer tot de mogelijkheden behoort. Italië bijvoorbeeld maakte in het pre-euro-tijdperk regelmatige devaluaties tot hoeksteen van het economische beleid. Ook komt bij toetreding tot een monetaire unie de controle op de eigen rentevoeten te vervallen. Het is immers de Europese Centrale Bank (ECB) die voor het geheel van de monetaire unie het rentebeleid uitzet.

Lidstaten van een monetaire unie dienen minutieus rekening te houden met die belangrijke beperkingen die hun nationaal beleidsarsenaal ondergaat eens men tot die unie toetreedt. Het komt er dan vooral op aan andere mechanismen te creëren die toelaten dat het economisch systeem zich snel kan aanpassen aan gewijzigde omstandigheden. Vandaar de nadruk die de jongste tijd steeds meer kwam te liggen op structurele hervormingen gericht op meer flexibiliteit in de sociaal-economische organisatie met het oog op vrijwaring van het internationaal concurrentievermogen. Het Griekse voorbeeld leert op een dramatische manier welke gevolgen er kunnen ontstaan als men die ijzeren wet van een monetaire unie negeert.

Het euro-imperatief maakt dat we zeer moeten opletten met harmoniseringen allerhande, sociaal en fiscaal bijvoorbeeld, waar vooral ter linkerzijde om geroepen wordt. Gaat men daarin te ver dan ontneemt men individuele lidstaten de noodzakelijke beleidshendels om doelgericht te kunnen reageren als er ernstige problemen rijzen (en vroeg of laat duiken die altijd op). Uiteraard moet sociale en fiscale fraude ernstig en vooral internationaal bestreden worden maar bij verregaande harmoniseringen gaan die fraudes ook nog blijven bestaan en creëert men structurele handicaps voor het sociaal en economisch goed kunnen functioneren binnen een monetaire unie. We hebben binnen de eurozone al genoeg in de eigen voeten geschoten.